Een ontmoeting is vergelijkbaar met het aanraken van kleefkruid. De zaadbollen van de plant haken vast aan alles wat langs strijkt.
Sinds een paar weken heb ik een nieuwe relatie. Ons eerste afspraakje was in Zwolle in de voormalige bibliotheek. In een ruimte waar ooit Flaubert en Colette zij aan zij stonden hadden wij afgesproken aan de lange houten tafel. Mijn nieuwe relatie heeft zoveel gezichten dat ik er een droge mond van kreeg. Tijdens onze ontmoeting ratelde ik maar door over schrijven en over Montaigne. ‘Wie aandachtig toeziet ontdekt dat hij zich nog geen twee keer in dezelfde gemoedstoestand bevind’, citeerde ik. Deze ingeving verwoordde hoe verrast ik was door zijn veelzijdigheid. Mijn mond voelde gortdroog alsof ik uren op een pittenzakje had lopen kauwen. Ik praatte steeds sneller, zo bang was ik dat hij me zou onderbreken om me te zeggen dat het nooit wat zou worden.
Mijn nieuwe relatie had wel veertien ogen die allemaal weer anders naar me keken. Sommige van zijn ogen leefden al verder in de tijd. Ik probeerde het straatrumoer te overstemmen om hem te vertellen over de Franse schrijfster Colette, hoe mooi ze was en zinnelijk. Misschien zou hij dan net zo over mij denken, ik was tenslotte ook schrijfster. ‘Er is geen onoverkoombare pijn behalve de dood’, schreef ze. Ik herhaalde de troostrijke woorden als een mantra. Ondertussen slurpte ik liters water uit een dopper fles. We spraken af elkaar vaker te zien, steeds in de oude bibliotheek.
‘Ik word oud dankzij mijn gevoelens’, schreef Pessoa in zijn boek der rusteloosheid. Zo voelt dat ook bij mij. Elke twijfel schraapt een beetje volharding uit me. Ik aai mijn nieuwe relatie over zijn haren. Ze voelen glad als de smeltende bovenlaag van een ijsbaan. Haastig noteer ik woorden in een lijntjesschrift om niets te vergeten. Wanneer hij zwijgt bestudeer ik hem en zie zijn ouders terug in de rafelranden van zijn kraag. Hij spreekt zinnen die steeds weer naar de oppervlakte schieten. Als schuim op badwater schep ik de grootste bellen weg en druk ze stuk in een droge handdoek.
Na een aantal ontmoetingen valt mijn nieuwe relatie uiteen in zeven mensen. Het blijkt een klas te zijn. Het lukt nooit om vol te houden dat ze bij elkaar horen. Groepen bestaan niet, mensen wel. Voor je het weet herken je het samenraapsel van hebbelijkheden dat hen onderscheidt. De zaden van onze ontmoeting zullen nog wel even in mijn kleding blijven hangen.