Ik ben een nutteloos mens. Daar kwam ik pas vanochtend achter toen ik het woord nuttig opzocht in de van Dale. Nuttig betekent bruikbaar of voordelig en ik ben geen van beiden.
Wanneer ik naar buiten kijk over de landbouwgronden van de omringende boerderijen valt mijn oog op een autootje dat verderop staat met de achterklep omhoog. Twee mannen in oranje gekleurde hesjes scheppen in de aarde. Ik zag ze de laatste tijd al vaker opduiken. Soms verscholen in een witte iglo van zeil en hout en soms in een klein kraantje dat met een smalle schep een geul groef. Vorige maand naderden ze met een dergelijk machientje tot vlakbij ons huis. Een minikanaal ontstond langs het prikkeldraad van de aangrenzende wei en eind van de dag schoot er naast de voordeur ineens een kabel uit de grond. Vanmorgen belde het tweetal aan met een boormachine in handen zoals je ook een AK-47 vasthoudt. Ze boorden een gat door de buitenmuur naar binnen tot in de meterkast. Door het gat trokken ze de felgroene kabel. Als een meanderende rivier slingerde de draad omhoog tot hij verdween in een wit kastje. Wij hebben meer van dat soort witte kastjes in huis waarvan ik geen flauw idee heb waar ze toe dienen en wat ze kunnen. Mij is verteld dat ze ervoor gaan zorgen dat mijn internet in de toekomst supersnel zal zijn. Veel mensen vinden dat fijn en bruikbaar en voordelig. De twee mannen die glasvezel in onze buurt aanleggen zijn dus nuttig.
Nadenkend over nut neem ik het boek van Michel de Montaigne ter hand en sla het open op een willekeurige pagina. De titel van de bladzijde is: loze spitsvondigheden (Ik snap het als je dit niet gelooft maar het is echt waar). Op deze bladzijde vind ik een passage over een man die een gierstkorrel zo behendig had leren werpen dat hij steeds zonder mankeren door het oog van een naald vloog. Naar aanleiding van dit voorbeeld schrijft Montaigne: ‘Een uitstekend bewijs van de zwakte van ons verstand is dat het de dingen aanprijst op grond van hun zeldzaamheid of nieuwigheid of zelfs vanwege hun moeilijkheid ook al zijn ze nergens goed of nuttig voor’. Dat klinkt als een pleidooi voor nuttig zijn. Toch waarschuwt hij zijn lezers in de inleiding van zijn essays dat hij met het schrijven slechts privé doeleinden nastreeft. ‘Als het hem te doen was geweest om bijval te krijgen van de wereld had hij zich wel mooier en meer bestudeerd voorgedaan’.
Ik vraag me af wat Montaigne zou vinden van de komst van glasvezel. Zijn eerste upload zou dan zijn geweest in 1580, zijn tweede upload met veel nieuwe opmerkingen en waarnemingen in 1588 en zijn laatste versie in 1592. Ik kan me voorstellen dat Montaigne na twaalf jaar intensief schrijven en diep nadenken teleurgesteld zou zijn als zijn bestand binnen drie seconden is geüpload. Traag internet toont tenminste nog wat respect voor grote bestanden. Daarnaast zou er een risico bestaan dat zijn persoonlijke geschriften inmiddels zouden zijn verdwenen in het zwarte gat van internet, de begraafplaats van tekst en beeld. Glasvezel zou een belediging zijn voor de geschriften van Montaigne.