Maart 2023 verbleef ik een maand in het Roland Holsthuis om te werken aan mijn roman. Voor het gastenboek schreef ik wat over mijn belevenissen:

Flirten met de dood Bergen, 29 maart 2023
Ik kroop in bed, knipte het licht uit en dacht eraan dat Roland Holst mij misschien zag liggen. Doden kunnen vast goed in het donker zien. Dichtbij en tegelijk onbereikbaar was hij in de kamer. Om hem gunstig te stemmen fluisterde ik wat zinnen uit zijn gedicht De zwerver en de ziel
Alleen als gij haar neemt – o, dood –
zal ik haar altijd bij mij weten
Wij hebben nooit elkaar bezeten
dan in uw avondrood
Moet dit wel hardop uitgesproken in de nacht? vroeg ik mij af. Ik viel in slaap en droomde over een man die in een bevroren sloot onder een ijslaag lag. Ik probeerde hem te redden door met een steen een gat te slaan. De splinters schoten alle kanten op, maar de laag was dik en hij leek niet ongelukkig. Zijn gezicht was wazig. Toch zag ik hem glimlachen en hij wuifde. Waar ik ook liep, hij zwom ruggelings onder mijn voeten mee. Uiteindelijk wist ik niets beters dan op mijn knieën te zakken en hem door het ijs te kussen. Het oppervlak bleek warm, mijn lippen gloeide en toen werd ik wakker. Het kan niet anders dan dat ik die nacht Roland Holst heb gekust. Vergeef me mijn nachtelijk vreemdgaan. Over mijn dromen heb ik geen controle.
Ik was vergeten hoe krachtig de wind vanuit zee ons land binnenwaait en hoe afgezwakt ik hem ontmoet in Overijssel, waar ik woon. De vogels in de duinen vliegen sneller en de insecten zijn massief en groot. De bewoners spreken zich uit voor wie ze zijn. Hun rimpels zijn vertakt, van richting veranderd, soms oppervlakkig, soms diep, anders dan de groeven van oeroude overtuigingen.
Mijn leven in afzondering heeft een toeschouwer van mij heeft gemaakt. Ik kan niet anders dan de mens zien zoals ik ook naar de woerd kijk, de zilvermeeuw in zeilvlucht, de rat aan de slootkant. En ook mezelf zie ik op een dergelijke manier. Vooral wanneer ik me tussen soortgenoten begeef. Tijdens mijn verblijf bezocht ik het boekenbal, gekleed in een zwart pak en een hoedje met het woord broderie erop geborduurd (dank voor de naald en rode draad die ik in het laatje van de vitrinekast vond). Op het bal zag ik fijne mensen, maar de meest wezenlijke ontmoeting overkwam mij op de terugreis. Ik miste de laatste aansluiting vanuit Haarlem naar Alkmaar en moest de nacht op het perron in de vrieskou doorbrengen. Op dat station waren ooit vijf wachtruimtes (voor de eerste, tweede en derde klasse) zodat een bankdirecteur nooit naast een loonwerker hoefde te zitten. De vierde wachtkamer was voor dames die alleen reisden en de vijfde speciaal voor krankzinnigen.
Alleen de eerste klasse is nog in gebruik en daar schoof ik op een houten bank naast een dakloze, diep weggestopt in zijn slaapzak. Ik droeg nog altijd mijn pak en hoedje met broderie. De Jugendstil ruimte stonk naar pis en schimmel en deze stank werd gedurende de nacht ook van mij, zoals ook de vrieskou door het fluweel van mijn jas drong. Samen zwijgen met deze vreemde werd een hogere vorm van schrijven. Zonder woorden verbleven we in elkaars hoofd en op die bank gezeten verdween de tijd. In de wachtkamer van de eerste klasse namen we wraak op de geschiedenis.
In de maand maart heb ik winter en voorjaar meegemaakt, en ik ben een jaar ouder geworden. Mijn verblijf in het Roland Holsthuis bleek een tijdreis. Moeiteloos bewoog ik me door eeuwen heen. Het moet gekomen zijn door het huis, waar de boekenkist van Roland Holst comfortabel naast een Ikea lampje staat.




















